Joan. Prix de Rome-reizen van een Amsterdamse School architect 1907-1910

Het Scheepvaarthuis in Amsterdam (1916) wordt tot de absolute top van de Nederlandse architectuur gerekend. Architect was Joan van der Meij, die merkwaardigerwijs nooit zo heel erg bekend is geworden. Zijn tragiek is geweest dat hij vaak wordt gezien als de architect van één geslaagd gebouw, die verder niet veel bijzonders meer presteerde - volkomen ten onrechte.

Dat een flink deel van zijn archief verloren is gegaan, zal aan dat beeld bijgedragen hebben. Zijn tragiek gaat nog verder. Omdat hij wordt gezien als de architect van voornamelijk één geslaagd gebouw, wordt wel gedacht dat niet hij, maar eigenlijk zijn veel bekender geworden assistenten Michel de Klerk en Piet Kramer het ontwerp voor het Scheepvaarthuis hebben getekend, wat volstrekte onzin is. De toen jonge Van der Meij werd gezien als een buitengewoon talent, die verschillende prestigieuze prijzen in de wacht had gesleept.

Een van die prijzen was de Prix de Rome. Daarmee verdiende hij een reisbeurs, bedoeld om 'zich in de schoone bouwkunst te volmaken'. Hij ontving 1200 gulden per jaar, en kon daarnaast 600 gulden per jaar declareren. Van der Meij's reis door Europa zou vier jaar zou duren. Hij bezocht meer dan 200 plaatsen. Iedere twee maanden moest hij schriftelijk verslag uitbrengen aan een commissie en aan het eind van ieder jaar tekeningen indienen. Hij had een enorm tekentalent, zijn reistekeningen werden jaarlijks op de Rijksacademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam tentoongesteld en in 1910 op een grote architectuurtentoonstelling - hij hing hier tussen collega's als Berlage en De Bazel. Een deel werd zelfs aangekocht door de Commissie van Toezicht van zijn reizen. Vanaf 1908 moest hij ook één keer per jaar een rapport indienen over de toestand van de moderne bouwkunst in het betreffende land. Daarnaast schreef hij regelmatig brieven aan de commissieleden Derkinderen en Sillem.

Deze reisschetsen en brieven waren verloren gegaan, dacht men lange tijd en wel doordat in het Limburgse Geulle, waar Van der Meij op het laatst van zijn leven woonde, vliegtuigbommen waren gevallen. De bekende architectuurcriticus J.J. Vriend kwam met dat verhaal. Maar in Geulle zijn nooit bommen gevallen, ontdekte researcher Paul Smeets - aanleiding voor hem om toch eens op zoek te gaan naar deze brieven en schetsen. Na jaren van research wist hij ze boven water te krijgen. Een deel bevond zich in het Noord-Hollands Archief in Haarlem, een ander deel in het Stadsarchief van Amsterdam, de rest op Joans laatste woonadres in Geulle. Samen met Michiel Kruidenier bracht hij de tekeningen, brieven, kaarten en verslagen van Van der Meij's reizen in een publicatie samen.

Heel interessant is het te lezen hoe een vooraanstaand architect zo'n honderd jaar geleden aankijkt tegen gebouwen die destijds als moderne architectuur werden beschouwd, maar na 100 jaar het aureool hebben gekregen van 'historisch' en om die reden vaak enorm veel krediet krijgen. De meeste van zulke gebouwen worden door de architect volledig de grond in geboord, zoals het Paleis van Justitie in Rome. ´De moderne bouwkunst is hier in Rome, een groote nonsens. Het nieuwe paleis van Justitie met zijn beelden is meer dan erg.' En: 'Het moderne Rome is absoluut lelijk. Er is veel moois, maar ook voor een architect, bedroevend veel verknoeid.' In het hele land komt niets behoorlijks van de grond: 'Hier bouwt men werkelijk niets van belang.' Ook andere landen komen er slecht van af. De moderne kunst in Frankrijk is 'allertreurigst'.  Berlijn viel hem tegen: 'De belangrijkheid van Berlin valt mij, architectonisch, niet bizonder mee, daar het goede tusschen een massa banaals zoekraakt.' Verder: 'in een verbazend karakterloze stad zonder noemenswaardig architectonisch verleden met alle verkeerdheden van het stedenbouwstelsel van de laatste halve eeuw, vindt men na veel zoeken en naast een betreurenswaardige protzenarchitectuur, vele individuele bouwwerken die het bestudeeren overwaard zijn. Echter hebben alle werken een hang naar het zwaarmonumentale en groffe.'

Alleen in Kopenhagen raakte hij opgewonden over het nieuwe stadhuis van architect Martin Nyrop: 'Het raadhuis is 'n prachtig gebouw, alleen wel de reis naar hier waard.' Van der Meij's aandacht richt zich vooral op historische architectuur. Met zijn verfijnde smaak moest een gebouw wel volstrekt in balans zijn, wilde het een voldoende krijgen. De beroemde Santa Maria Maggiore in Rome, noemt hij: 'op de grens van het overmatige'. Dat de Sint Pieter in Rome nog veel minder krediet kreeg, is dan logisch: 'reuzenbouw die totaal buiten de menschelijke maat staat en daardoor zijn grootheid niet op de juiste manier laat zien. (…) Overigens is de bouw zonder waarde, voornamelijk de gevel is zeer smakeloos, terwijl de buitenbouw een massa gezochtheden en constructieve leugens laat zien.

Het Dogepaleis in Venetië daarentegen vond hij ´zeldzaam zuiver in conceptie en machtig gedurfd als constructieve opbouw´. Hoewel Van der Meij ´geen groot enthousiast´ was van renaissance bouwkunst, vond hij dat Florence de naam van la bella verdiende, en het zien van de stad verschafte hem ´een grote vreugde´.
In Duitsland  vond hij Hildesheim 'uiterst belangrijk zoowel voor een overzicht van den Saksischen vakwerkbouw in de gotische en renaissanceperiode, als voor de romaansche bouwkunst.'

In Frankrijk was er heel wat dat hem kon bekoren. Hij zag menig Romaans kerkje, zoals de zeer indrukwekkende cistenziënzer abdij Le Thoronet in de Provence uit de 11de eeuw, raakte onder de indruk van de Romaanse kerken in Montreal en in Bayeux, bewonderde de glasramen van Chartres, de kleine Nôtre Dame van Poitiers. Hij was lyrisch over de Mont Saint Michel. Zag hij in Frankrijk heel wat moois, Engeland viel daarna wat tegen, alles was daar een beetje minder dan in Frankrijk, al waren er uitzonderingen, zoals de collegegebouwen in Oxford: 'treffend en mooi'. Londen vond hij 'eentonig', maar het Engelse landschap 'zeer mooi'.

Joan. De Prix de Rome-reizen van een Amsterdamse School-architect 1907-1920.

Uitgeverij Van Tilt, Nijmegen, 2017. www.vantilt.nl

Auteurs: Michiel Kruidenier en Paul Smeets. 
223 blz. met vele illustraties.
ISBN 9789460042973