20e Eeuw

Plan Zuid, Berlage In 1914 werd Floor Wibaut de eerste socialistische wethouder. Hij was ervan overtuigd dat ‘het uitgangspunt voor verhoging van beschaving in de arbeidersklasse moet liggen in verbeteringen van de woningen.’ Nu was de woonsituatie van de arbeiders inderdaad erbarmelijk. Onder Wibauts leiding werden de ergste sloppenwijken aangepakt. In 1910 werden de sloppen op Uilenburg gesaneerd, 900 woningen onteigend, 380 onbewoonbaar verklaard. Een jaar later in de Jordaan 500 woningen onteigend, 277 onbewoonbaar verklaard.

 
Plan Zuid 1917
In de jaren ’10 ontwierp Berlage zijn beroemd geworden Plan Zuid, dat in 1917 door de gemeenteraad werd goedgekeurd. Hij wisselde smalle straten af met brede verkeersstraten naar het voorbeeld van de grote avenues in Parijs. Er kwamen grote pleinen en waterwegen. Naast grote bouwblokken met binnentuinen was er in de openbare ruimte veel ruimte voor groen – Berlage was onder de indruk gekomen van het tuinstadidee. De architecten die het plan invulden, ontwierpen straatwanden, die als een grootse eenheid op je af komen. Veel architecten behoren tot de zogenaamde Amsterdamse School.
 
Amsterdamse School
Geestverwante architecten die werkten op het bureau van Ed. Cuypers zouden de nieuwbouw in de ‘jaren ’20 en ‘30 bepalen, hun stijl werd bekend onder de naam Amsterdamse School.  De traditie werd overboord gezet, vooral de ‘namaak’ (historiserende) stijlen. Maar ze zetten zich ook af tegen Berlage (‘Zijn werk mist karakteristiek en uitstraling.’- De Klerk, 1916). In plaats van naar binnen gekeerde architectuur gaven hun ontwerpen vooral vorm aan straten en pleinen. Ze deden dat onder meer met decoratief metselwerk.
 
Het erfpachtsysteem, in 1896 ingevoerd, maakte het mogelijk via een Schoonheidscommissie eisen te stellen. Dat voorkwam veel broddelwerk, zo gebruikelijk in de 19de eeuw.
In 1917 startte de bouw van woningen in de Buiksloterham (Noord) volgens het tuinstad-idee, en verder in de Spaarndammerbuurt, en de Transvaalbuurt. Betondorp (1923) gold als alternatief voor de schreeuwend dure baksteen.
 
Straat in 'Landlust'AUP en wederopbouw
Met name het autoverkeer vroeg om een nieuwe kijk op stedenbouw. Het Algemeen Uitbreidings Plan van Cornelis van Eesteren kwam tegemoet aan de nieuwe eisen. Het ging hem niet om ‘mooi’, maar om ‘ordening’.
Het AUP was een demonstratie van nuchter denken, van een nieuwe visie op de woonwijk: de klemtoon lag op groen, op betere voorzieningen, minder overlast van doorgaand verkeer en bedrijvigheid. vEesteren integreerde de verkeersinfrastructuur in zijn stedenbouwkundig ontwerp. Het ‘lobbenmodel’ deed zijn intrede. De stad opent zich als een hand, de ruimte tussen vingers opvullend met parken en groenvoorzieningen. Een deel van het plan werd nog voor de oorlog gerealiseerd, het grootste deel erna, in het kader van de wederopbouw.
 
Bijlmermeer
Een groots experiment was het plan voor de Bijlmermeer (1966) van ir. Siegfried Nassuth. Een hoogbouwwijk in een parklandschap. Een strikte scheiding tussen wonen, werken en recreëren. Een scheiding ook van auto-, fiets- en voetgangersverkeer, wat 'Bijlmermuseum'verkeersongelukken en verrommeling moest voorkomen. Allemaal volgens de ideeën van Le Corbusier en de CIAM. Verantwoordelijke wethouders waren Joop den Uyl (tot 1965) en Roel de Wit (1965-1970). De Bijlmermeer was voor minstens 30% bestemd voor de middengroepen. De eerste paal werd in 1966 geslagen.
Het concept sloeg minder goed aan dan gehoopt, er was al snel leegstand. Vele uit Suriname afkomstige immigranten kwamen in de Bijlmer terecht, toen hun land in 1975 onafhankelijk werd. Maar de leegstand werd alleen maar erger, zodat uiteindelijk besloten werd de helft van de hoogbouwflats te vervangen door laagbouw.
 
De compacte stad
In 1985 had de stad nog maar 675.000 inwoners. In 20 jaar tijd waren dat er 200.000 inwoners minder! Vooral gezinnen met kinderen en hogere inkomens vertrokken naar ‘overloop’ gemeenten, bewust gestimuleerd door de stad. Amsterdam werd een jongerenstad, maar er werd nauwelijks voor hen gebouwd, het gezin bleef de norm. Het leidde tot kraakacties van leegstaande panden. Rond 1975 begint de stad zich zorgen over de ontwikkelingen te maken en in 1978 werd besloten een einde aan de overloop te maken. In plaats van de stad leeg te maken, koos men juist voor de compacte stad, eenidee van wethouder Van der Vlis. Het devies werd bouwen in grote dichtheden om een aangenaam stedelijk klimaat met een hoog voorzieningen niveau te creëren. Een totale ommekeer. Het leidde na jaren tot een snelle stijging van de bouwproductie, met als piek 9000 woningen in 1984.
 
Bouwen voor de buurt
In 1975 vonden de Nieuwmarktrellen plaats. Gericht tegen de geplande metro naar de Bijlmer, en tegen de verwoesting van de Nieuwmarktbuurt. De metro naar de Bijlmer ging toch door, maar de gemeenteraad besliste dat het stratenpatroon in de buurt de oorspronkelijke rooilijnen zoveel mogelijke moest benaderen.
De Nieuwmarktrellen waren een keerpunt in de stedenbouw. Tot dat jaar was het vooral ‘sanering’ en nieuwbouw. Daarna koos men voor woningverbetering met handhaving van de bestaande bouw. Voortaan werd er geluisterd naar de bewoners: bouwen voor de buurt. Jan Schaefer, die in 1978 wethouder werd, werd daarvan de grote man.
 
Oostelijk Havengebied
In de jaren ’90 begon een ware bloeiperiode van de architectuur, die zich zou voortzetten in de 21ste eeuw. Het Oostelijk Havengebied werd gebouwd, een wijk met een nog nooit vertoonde variatie qua plannen en architectuur, waarbij veel oude havengebouwen hergebruikt werden. De wijk kreeg internationale bekendheid en zette een trend, waarvan alle latere plannen, IJburg, Zuidas, Westerdokseiland, vernieuwingen in Nieuw-West en Zuidoost geprofiteerd hebben.